The Story of Constitutions: Discovering the We in Us

Today, 189 out of 193 officially recognised nation-states have a written constitution, and 75% of these have been ratified since 1975. How did this worldwide diffusion of constitutions come about?

In this book (Cambridge University Press 2023), Wim Voermans traces the varied and surprising story of constitutions since the agricultural revolution of c.10,000 B.C. Adopting an interdisciplinary approach, Voermans shows how human evolution, human nature and the history of thought have all played their part in shaping modern constitutions. Constitutions, in turn, have shaped our societies, creating imagined communities of trust and recognition that allow us to successfully co-operate with one another. Engagingly and wittily told, the story of constitutions is vital to understanding our world, our civilisations and, most significantly, ourselves.

The Story of Constitutions is in part a translation, an adaptation and update of the Dutch version (Het Verhaal van de grondwet) published a few years ago with Prometheus publishers: Amsterdam 2019.

Want to page through the book to get an impression? Click here

Posted in Boeken | Tagged , , , , , , , , , , , | Leave a comment

Onze constitutie: de geschreven en ongeschreven regels van het Nederlandse staatsbestel. Prometheus: Amsterdam 2023

Klik hier voor de video met doorbladerexemplaar

Klik hier voor de uitgebreide beschrijving

Het boek won de PrinsjesBoekenprijs 2023

Posted in Uncategorized | Leave a comment

Spijkerbroekenmisbruik

naamlleeoosIedere generatie verzint wel iets om zijn ouders gek te maken. Maar wij, de tieners van de jaren zeventig, waren denk ik wel erg inventief: softdrugs, lange haren, daarna hanenkammen, onaangepast gedrag, opstandig, brutaal, en op een volstrekt vrijblijvende manier soort-van-betrokken bij maatschappelijke ontwikkelingen, waar we eigenlijk niks van wisten. En dan die aanmatigende, vaak ongegronde overtuiging dat de wereld niet deugde en dat alles anders moest. Ga d’r maar aan staan.  Onze ouders verdienen monumentjes voor hun tot het uiterste geteste tolerantie en geduld. Wij zelf zouden het van onze kinderen niet pikken.  Misschien was het ook gewoon de tijdgeest. Tijdgeest, ja daar had je veel van in de jaren zeventig.  Handenvol, zakken vol, bergen tijdgeest.

Neem nou de spijkerbroek, de broek die heel groovy-Nederland ineens was gaan dragen na 10 april 1971 (ik mag er een paar jaren naast zitten, maar het was in ieder geval 10 april). Dat zou een mooi onderwerp voor tijdgeeststudie van die periode zijn. Tegenwoordig is een spijkerbroek gewoon een kledingstuk, maar in 1976 was het niet minder dan een statement. Had je brede pijpen of smalle pijpen, was het een Wrangler, Lee of een Levi’s, was het een afgedragen, gebleekt en verweerd exemplaar of juist een nagelnieuwe? Die spijkerbroek was je visitekaartje. En een verkeerd kaartje kon gevolgen hebben: geen toegang tot de clubs waar je bij wilde horen. Dus daarom werden broekspijpen ingenomen totdat de draagsters ervan zowat geen adem meer konden halen.  Was er een levendige handel in afgedankte jeans omdat je daar nog lappen stof uit kon halen om een verweerde jeans te verstellen (zoals bij Don Felder, de gitarist van de Mannequin_with_jeansEagles). Bezwoer je je moeder dat je van huis weg zou lopen als ze je spijkerbroek weg zou gooien. Dat soort dingen. Sommigen hadden het maar makkelijk hoor: die kochten gewoon hun spullen en dat was het dan. Die liepen dan ongegeneerd een tijd voor gek in hun donkerblauwe winkeljeans met knalgele-af-fabriek laarzen. Omdat ze niet beter wisten, of omdat het ze niet kon schelen. Maar in mijn kringen was vintage, verweerd en afgedragen het devies en dat viel nog niet mee. Om op die manier cool en relaxed te kunnen zijn (jaren-zeventigs voor ‘chill’) moest er hard worden gewerkt. Het begon al met de aanschaf van nieuwe jeans: dat moest ‘cool’ gebeuren. Lastig, want ten eerste zat je nog midden in de rouwverwerking en ontkenning van het definitieve afscheid  van je oude jeans (vooral het onder ogen zien dat je er uit was gegroeid was voor sommige jaren zeventig meisjes – ‘chicks’ of ‘griet’ geheten – haast traumatisch). En ten tweede: hoe koop je nou in ’s hemelsnaam ‘cool’ een spijkerbroek?  Mijn vriend William (een jaar ouder dan ik) wist hoe. Dat moest je naamloadsfsdfgdosachteloos, nonchalant doen en zeker zonder je moeder. Eerst en vooral bekende je natuurlijk nooit dat je zoiets benauwds van plan was als kleren kopen, maar je zei eenvoudigweg dat je  er op uit ging om een l.p.-tje te scoren. Met de brommer naar Breda (ik mocht achterop) en dan door de bakken met platen neuzen van de net nieuwe Free Record Shop. Hele lp’s afluisteren en na een succesvolle aankoop nog even door de winkelstraat. Ongeïnteresseerd even de Levi’s Store checken, hoi en hi zeggen tegen de meiden van je school die aan het passen waren.

‘Kan ik helpen?’ vraagt een winkelmevrouw.

‘Twee Levi’s smalle pijp, een maat 26, een maat 28.’

‘Wilt u passen?’

‘Nee, pak maar in…’

Afrekenen en wegwezen, zonder de aankoop maar een blik waardig te keuren. Dat was pas cool en alle meiden van je school hadden het gezien. ‘Épater le bourgeois.’ Niet zo’n beetje. Maar eigenlijk begon de ellende dan pas echt. Die broeken die we in minder dan twee minuten kochten waren diep donkerblauw: blue denim[1] jeans. Stone washed, acid washed jeans en al dat soort onzin bestond nog niet. En zo met zo’n nieuwe broek – waarvan we maar hoopten dat die paste – in het openbaar ging echt niet. Er moest labeur aan te pas komen voor je je ermee kon vertonen.

Thuisgekomen, broek aan en snel naar het zwembad van oom Wim (de oom van William en Herrie). Die had een klein privézwembad waar we in mochten. Met je nieuwe jeans (kaartjes en al er nog aan) er in en de hele middag in het gechloreerde water rondzwemmen. In het begin zag je gewoon een indigo kleurspoor achter je uit waaieren in het water. Na het zwemmen met natte broek en al naar het kerkplein (40 bij 40 meter) en daar op je knieën in een soort processie een paar rondjes kruipen. Tot bloedens toe. Daarna – dat was makkelijker – nog een paar rondjes op je billen rondschuiven.  Vervolgens hup weer in het zwembad. En dan na al dat werken naar huis. Uit het zicht van je moeder de nog natte jeans in de wasmachine gooien en een beetje chloor aan het wasmiddel toevoegen. Wassen op 90 graden. Je kon je daarna maar met veel moeite in het eenmaal gedroogde, gekrompen eindproduct hijsen, het zat zo comfortabel als bordkarton en het rook nog weken naar de chloor. Je moeder foeterde over het jeansvandalisme, de doelbewuste vernieling van een dure aankoop  (want spijkerbroeken waren prijzig).naaADfasfasDfgmloos

Maar het was op de een of andere manier allemaal de moeite waard. In die tijd waarin de hele wereld nieuw en anders moest, waarin niks met rust gelaten werd, maar jeans oud en verweerd moesten zijn. Zoals  puppy’s knagen aan de schoenen en meubels van hun baasje. En onze lieve ouders begrepen dat. De tijdgeest zullen we maar zeggen. Hoewel die ene keer dat we na een vakantie in Zeeland de rits uit onze broeken rukten, er met de gatentang ringetjes inzetten en daardoorheen een witte veter als sluiting aanbrachten, wel heel veel gedoe gaf. Ik denk niet eens zozeer dat de schade aan de broek voor onze moeders zo’n probleem was, maar wel het feit dat je onderbroek en je buik nog zo duidelijk en uitnodigend achter de veters door kon zien. Dat ging kennelijk té ver. Wij vonden het geweldig. Maar wat wil je. Wij waren 17: alles was geweldig.

Shoptip-Jeans-Genie_crop650x505


[1] Van ‘De Nîmes’ – waar de katoensoort gebruikt voor bluejeans werd ontwikkeld. Jeans zelf is overigens ook weer vernoemd naar een stad, Genua (Gênes in de Franse benaming, verbasterd in het Engels tot ‘jeans’).

Posted in Algemeen, Persoonlijk | Tagged , , , , , , | 1 Comment

Op drift

‘Du sollst nicht zeuren und netjes dein Bord aufessen.’ Zo ongeveer is het mij net als veel van mijn generatiegenoten bijgebracht. Daarmee zijn wij van de volle melk, Bums-joris_3pinterBEWERKTboterham en spruitjes voorgoed ongeschikt als gastronoom, connaisseur of gourmand. Levenslang veroordeeld om eten liefdeloos als voedsel te ervaren.

Er zijn erger dingen tuurlijk, maar nu er zoveel en duur zakelijk wordt gedineerd, is het wel lastig qua uit-eten je houding te bepalen. Hoe moet je je dan gedragen in een chique restaurant als je eigenlijk, net als ik, niet eens snapt waar Gordon Ramsey zich druk om maakt?

Het is 18.30 in een middelgrote universiteitsstad in Zuid-Holland als ik met wat collega’s binnenstap in een restaurant waar we wel vaker komen. Het ligt dicht bij ons kantoor. Dat is wel zo gemakkelijk. We zijn met acht en hebben ook een buitenlandse gast bij ons. Die heeft een lezing gegeven en was een tijd gastmedewerker. Al zijn we dan niet zo dineerderig,  hem fuiven is toch wel het minste wat we kunnen doen. Vrolijk kwebbelend in een soort van Engels rollen we binnen in de uitspanning waarvan ik de naam niet noem omdat ik een geweldige hekel heb aan  websites als ‘dinnersite’, ‘eetnu’, ‘smulweb’, ‘specialbite.nl’ (etc.). Sites waarop kleingeestige sluipmoordenaars klagen over het hintje lichaamsgeur van de juffrouw van de bediening, of over de Vlierbessen-Kefir-hangop-sabayonne-met-venkel, die te weinig ‘bite’ had. Dat soort flauwekul. En meestal afkomstig van het soort lui dat eigenlijk van de patat-oorlog en bitterballen-bier is, maar eenmaal in een chique restaurant zich tijdens het voorgerecht een stuk in hun kraag drinkt, grof wordt tegen de bediening, de entrecote in twee happen naar binnen werkt en vervolgens alleen een fooi geeft als ze er zeker van zijn dat de hele zaak het kan zien. Om daarna de andere dag ondannaamdsgagdalooskbaar de kater van niet-snappen en miskenning als braaksel weg te schrijven op de zolderkamer, het ongenoegen weg te kieperen in hun laptopriool, waardoor ze ook de rest van hun ongelukkige leven weg proberen te spoelen.

We horen nog net de klok van de Pieterskerk slaan bij het binnengaan.

‘Goedenavond,’ verwelkomt de gerant ons. Voor iedereen moet de deur apart open worden gedaan. Een beetje omslachtig dat wel, maar het voorkomt dat zomaar iedereen hier binnenloopt. Jazeker, dit is wel een beetje het betere soort restaurant. Dat moet gezegd. Maar er hangt wel penetrante verfgeur in de foyer.

‘Het ruikt naar verf…,’ merk ik in een aanval van verantwoordelijkheidszin op als ik iedereen een beetje met de neus zie snuffelen.

´We zijn aan het schilderen,…´ antwoordt de gerand. Ja, natuurlijk…dat spreekt.

We worden naar onze tafel begeleid. Dan volgen de  rituelen. Brood en wijn en de kaart en praten, praten over het werk en het vak.

Intermezzo (gedachten bij het bekijken van de menukaart)

Ik heb een uitgesproken hekel aan uit-eten-van-de-zaak. Dat ligt niet aan de mensen waar ik mee ben (meestal ontzettend aardig, geestig en onderhoudend) en ook niet aan de restaurants (gemiddeld genomen goed). Wat me stoort is, doordat er meestal nog van alles besproken en beslist moet worden tijdens het diner, de gerechten zelf een bijzaak worden. Zonder enige aandacht knagen we onder het geanimeerde en voortdurende gesprek de meest exclusieve gerechten weg. In veel gevallen weet ik aan het eind van de avond al niet meer wat ik gegeten heb. Achteloos verorberd. Jammer en respectloos voor het dier dat er zijn leven voor liet, de kok die er zijn best voor deed en de mensen die de aankleding verzorgden. En het is meestal ook nog relatief duur. Maar ja, wat moet je anders?

imagesCASFJ32LKiezen, kiezen…ook dat doe ik liever niet. Uiteindelijk ga ik dan maar voor de ingewikkelde rauwe tonijn met schuimdinges en vis-parafernalia-variaties enzo. En daarna dan de Veluwse kip als hoofdgerecht. De Duitse collega vraagt nog naar die Veluwse kip. Is dat een specialiteit? Ik probeer zo goed en kwaad als ik kan uit te leggen dat we in Nederland inderdaad heel speciale kippenrassen hebben, zoals dat van de vermaarde Barnevelder kip. Maar dat alhoewel Barneveld aan de rand van de Veluwe ligt, er toch niet in ligt (Barneveld ligt in de Gelderse vallei). En dat ik dus, ornithologisch, geen uitsluitsel kan geven over het ras van de ‘Veluwse kip’. Waarna ik  door hem op een lange uiteenzetting wordt getrakteerd  over Duitse kippenrassen waar ik – zelfs als kind van een kippenboer – geen touw aan vast kan knopen.

De avond ontrolt zich, zoals gezellige avonden dat doen, al zijn er kleine barstjes in het kwebbelgeluk. Die verf dus. Die blijf je maar ruiken. Nu heb ik, omdat ik cola-light en water drink, daar niet zo’n last van maar bij de anderen verpest de prikkende terpentinewalm toch de smaak van de wijn. En dan die ingewikkelde tonijn. Die wordt opgediend op een soort bord van leisteen. Kèk hoor, dat zeker, maar je proeft, omdat de zalm carpaccio is gesneden, eigenlijk vooral steen of leem. Omdat we ongeveer allemaal hetzelfde hebben genomen, worden er veelbetekenende en hulpeloze blikken de tafel rondgestuurd. Onze Duitse gast met de appelwangen bijt er zich zonder mopperen doorheen. Dan komt de kip. Mijn Duitse buurman kijkt mij verwachtingsvol aan: de Nederlandse specialiteit door de gastheer aanbevolen. Dat gaat wat worden! Nou ja, wat zal ik er van zeggen? Je kon inderdaad heel goed merken dat de kip van de Veluwe was………..komen lopen.imagsdagzfgaes

Een beetje ongemakkelijk braken we die avond op. Eerder dan we van plan waren. Het was leuk, maar toch. En dan die rekening. Tja, mmmm.., wat te doen? Ik weet dat nooit op zo’n moment. Klagen? Zaniken over die verflucht, de betontonijn en die taaie kip, en zo alsnog de sfeer bederven, maar wel even aan iedereen laten zien dat je denkt dat je weet hoe het moet? Of laf je mond houden en later de internetdolk in de rug zetten van het etablissement? En dat het restaurant en de goede arme mensen die daar werken, net omdat ze net die ene dag pech hebben, veel klanten verliezen en –  als in de restaurantsketch van Monty Python (https://www.youtube.com/watch?v=M91lzp1u7ww&ab_channel=AsleKnudsen ) – daaraan uiteindelijk te gronde gaan.

Wat te doen?, denk ik ook als ik thuiskom. Morgen moet ik mijn collega’s als dienstdoend hoofd van de delegatie onder ogen komen en die zullen willen weten hoe we voortaan met restaurant PK, te L. in de K-steeg tegenover de P-Kerk om moeten gaan? Moeten we reclameren, er nooit meer naar toe gaan, of zal ik nu toch maar een recensie schrijven? Ik twijfel en wijfel totdat het me ineens in valt. Natuurlijk. Zoals altijd brengt de wereldliteratuur troost en uitkomst. Dit keer de Franse schrijver Joris Karl Huysmans (1848-1907). Een van zijn boeken (Op drift – 1882) handelt over een eenzame ambtenaar, Jean Folantin, die erg lijdt onder de slechte naamADSQAFAlooskwaliteit van de gerechten die de restaurants in zijn wijk hem serveren. Het rumoer en de gesprekken van de mensen die daar rondom hem eten zijn hem ook een kwelling. Eten is een ware helletocht geworden voor deze getergde maagpatiënt. Het etensleed is een zinnebeeld van de zinloosheid en nutteloosheid van het leven, een afgrond van verveling. Maar het loopt goed af. Aan het eind van het boek ziet Folantin de ijdelheid van alles in; het beste is maar zich te laten afdrijven, ‘aller à vau-l’eau’. ‘Go with the flow’, zoals we dat in tegenwoordig in net Nederlands noemen. Ik ga dus gewoon niks doen…welterusten.

Posted in Algemeen, Boeken, Persoonlijk | Tagged , , , , , , , , , , , , , | Leave a comment

Wat als…?

Bron: Wat als…?

Posted in Uncategorized | Leave a comment

PAK(44)

Bron: PAK(44)

Posted in Uncategorized | Leave a comment

Op TV

Waar haalde ik in het najaar van 1992 in ‘s hemelsnaam de tijd vandaan? Voltijdbaan, vijf werkcolleges per week (een in de avond), proefschrift schrijven, vakgroepsecretaris, twee grote contractonderzoeken (omzetten richtlijnen/computers en wetgeving), annotaties, imagesGFLW8RGEartikelen, papers, commentaren, en dan ook nog een dag of twee of zo per week met die Nacht van de columnist bezig….Tussendoor nog getrouwd. En dan schreef ik ook nog voor het glossy magazine Kubus en om de andere week een halve pagina over de voorbereidingen van die Nacht van de Columnist in Univers (het universiteitskrantje). Hoe lukte dat toch allemaal? Zou roken dan toch helpen (ik rookte indertijd als een schoorsteen)? Of was het gewoon de kracht van onnadenkendheid? Ik houd het op dat laatste want de verwikkelingen en complicaties van de organisatie van de Nacht van de Columnist lieten zich niet uitroken.

We hadden dat drieste plan opgepakt de allereerste columnistenprijs van Nederland – de Audax columnistenprijs uit te reiken (zie columnflatie). Dat moest met een grote klapper gepaard gaan om er voor te zorgen dat we vanuit ‘nowhere’ Tilburg ook in de rest van Nederland (lees: Amsterdam) gehoord zouden worden. Ook de hoofdsponsor Audax stond daarop: het moest in Tilburg en het zou ook groot. Vandaar die ‘Nacht van de columnist’ (3000-4000 bezoekers, tientallen columnisten, bekendheden, bands, acts) te houden op 20 november in de Katholieke Universiteit Brabant. Al was het eigenlijk alleen untitlkryujmrhmejhmethedmaar bedoeld als reclamewikkel voor die prijs, die Nacht werd het onstilbaar hongerige zwarte gat van de hele organisatie. Hoe dichter die bij kwam hoe meer toestanden, hoe meer hoofdpijn. Jongens wat gaf dat een gedoe. Patricia, Clemens, Marinus en ik van de Stichting Fenomeen deden alles zelf, tot aan de keuze van de wijn voor de catering toe. Het liep ons totaal over de schoenen.

Maar op de een of andere manier lukte het steeds toch, uit het niets, minuten en uren te sprokkelen; tijd te toveren uit een niet bestaande ruimte. Waar ik in de week van 25 oktober (tentamenweek Inleiding staatsrecht) de tijd voor vond om het onderstaande stukje voor Univers te schrijven kan ik niet meer reconstrueren. Gemaakt in niet bestaande tussentijd. Wel kun je er gejaagdheid in proeven; van kritisch nalezen kwam het meestal niet.

‘De teller staat op 21 oktober. En dan ineens is er telefoon, die woensdag. Ene Hellen, van de bureauredactie van het programma Sonja op zaterdag. Ze willen zaterdag een item-pje doen over het gekrakeel rond de Audax-columnistenprijs. De zaak is namelijk de volgende: in de afgelopen twee weken hebben een aantal columnisten – na een aanvankelijke toezegging- bedankt voor een optreden op de Nacht van de Columnist 20 november a.s. De prijs, de sponsor ervan en/of de manier waarop de prijs zou worden uitgereikt zinde ze niet. Zowel Henk Hofland (niet eens met de jurysamenstelling en prijsuitreiking), als Theodor Holman (oneens met het feit dat hij niet was genomineerd) , untitleyjkdtyyjsrhgjsrdRik Zaal (niet akkoord met geld in zijn algemeenheid) en Ed Schilders (onduidelijk waarom) deserteerden. Ze deden dit gelukkig in de vorm van krantencolumns, die ons veel gratis publiciteit opleverden. En weer anderen (columnisten schrijven het liefst over elkaar) vonden de gewetensbezwaren van Zaal en Holman klinkklare bullshit (o.a. Sanders en Jaeggi) en deelden dat ook mee in de Volkskrant en Propria Cures.

Vanuit organisatieperspectief vormden de spijtoptanten alleen maar een luxeprobleem: we hadden nu nog maar 37 geboekte columnisten over, net genoeg om twee Nachten van de Columnist mee te vullen. En dat luxeprobleem werd dan weer groter. Omdat de weglopers niet kwamen, wilden juist anderen weer wel (o.a. Max Pam en Derk Sauer). Enfin, het gekakel was doorgedrongen tot de bureauredactie van Sonja (Barend) op zaterdag (dé talkshow van 1992). In de uitzending van zaterdag wilden ze graag een gesprek met de aanstichters van het keukenrelletje (wij dus) en een paar anderen. Een felle polemiek moest het gaan worden waar de vonken van af zouden springen. En wellicht zou onze voorzitter, Clemens van Diek, een toelichtend woordje kunnen spreken. Spannend![1] En goed voor de publiciteit, want al hadden we een fraaie subsidie, we moesten de Nacht nog wel uitverkopen wilden we in de buurt van quitte draaien.

Om er zeker van te zijn dat onze kant van het verhaal goed zou worden gehoord, faxten we ongeveer het hele archief van de organisatie naar de VARA en alles wat er te weten was over Clemens (levensloop, bevallige foto’s – voor zover mogelijk, bloedgroep, dat soort dingen). En we probeerden vooral te doen alsof we kalm bleven. De informatielawine werkte want die vrijdag kregen we het bericht dat we voor de uitzending van zaterdag 24 oktober in Amsterdam werden verwacht.imagesH0ZOVHU5

Voor ons doen waren wij , Patricia, Marinus, Clemens en ik (en de twee dozen van het archief, je weet maar nooit), heel stil in de auto naar Amsterdam die zaterdag. Af en toe werd de stilte doorbroken door de een of andere wilde ingeving: ‘Clemens! Je moet dat en dat zeggen!’ Dat werd dan kort geëvalueerd en dan was het weer stil een kilometer of 20. Na een zenuwslopend parkeeravontuur stonden we dan eindelijk om 18.30 precies (het afgesproken tijdstip) in de Rode Hoed (tevens t.v.-studio) . Kort spraken we nog met de bureauredactrice, die ons ‘bij-de-weg’ meedeelde dat onze voorzitter Clemens he-le-maal niks hoefde te zeggen en ook niet aan tafel zou zitten. Jammer (ook voor het archief), maar alla, het zou wel spannend gaan worden, er hingen ruzie en rellen in de lucht. Stront op tv, dat zie je niet alledag. Toch nog onrustig schoven we aan in de voor ons gereserveerde plekken op de eerste rij in de studiozaal. We grapten met elkaar – alsof ontspannen -. En Van Diek, zo zag ik, begon voor het eerst sinds een paar dagen weer een beetje kleur in zijn lijkbleke gezicht te krijgen. Het duurde en het duurde, maar om zes minuten over negen barstte dan het spektakel los. We zaten op rij één en waren goed in beeld (ja, we waren toch nog op TV!).

Het kleine televisiemoedertje Barend hupte vrolijk heen en weer voor de camera en gaf hem o zo geroutineerd van jetje. Het eerste item behelsde het non-probleem van ouders die op latere leeftijd kinderen krijgen. Een paar lolita’s die kibbelden, met twee Abrahammen en Sara’s. Het ging weer eens lekker nergens over.

Ondanks alle opwinding merkte ik dat het een beetje stonk daar in die studio. Een weëe zoete geur die ik niet thuis kon brengen. Ik keek beschuldigend om me heen. Eindelijk dan de columnisten…Al direct gingen ze in de clinch over die prijs. Holman kreeg zijn trekken thuis. Bernadette de Wit hakte venijnig op hem in. Echt heibel, stront. Na drie minuten zakte de cake echter terug in de bakvorm. Kopschuw geworden door de snelle start imagesOK7B6YNKbegonnen de columnisten aan tafel elkaar ineens minzaam de bal toe te schuiven. Ze werden nog net niet complimenteus, maar het scheelde niks. Wat moedertje Barend ook probeerde (‘vinden jullie jezelf niet laf?’), niks lukte meer. Het grote debat, de vlammende babbelpolemiek, ontaardde in goedaardig gekeutel dat via de coulissen wegpruttelde. Te schijterig dat ze op TV durven te zeggen waar het op staat en straks in de krant sluipmoord plegen op de gesprekspartners van die avond. Shit, wat een domper! Vreselijk. Het stonk een uur tegen de wind in. Letterlijk: toen ik aan het einde van de uitzending  naar mijn voet en daarna onder mijn schoen keek die ik de hele tijd zo übercoool op het podium had gelegd, zag ik dat ik dat er forse hondendrol onder zat, die ook nog eens half aan het podium voor me zat gekleefd. Jak!! Kom ik een keer op mijn TV…..zal je altijd zien. Nou ja, beeld is geurloos. Nu begreep ik ineens ook waarom de mensen naast me zaten, me de hele tijd al met enig afgrijzen hadden zitten bekijken (ik zag het later nog terug op de videoband van de uitzending). Dat was dus niet vanwege mijn vlammend scharlaken rode colbert dus. Enfin, toch nog een beetje stront dan….’

(gepubliceerd op 29 oktober 1992, Univers)

Naschrift. Het ging door op 20 november en het was weergaloos druk. Presentator Kees Driehuis was groots, de bands waren leuk en veel jonge talenten amusant en naar behoren beschonken (Ronald Giphart, Jack Nouws e.a.) We hadden pesterig de zalen vernoemd naar de columnisten die niet waren komen opdagen. Maar we hadden namen  tekort: de meeste columnisten (althans de meest relevante) waren er. De prijs werd gewonnen door Henk Hofland…maar die was nou juist weer niet komen opdagen. In zijn zaal hebben we op de goede afloop getoast, voordat we het allemaal (ook weer zelf) op mochten ruimen.imagesMRKB1COB

Literaire prijzen (uit het Archief van het Letterkundig museum)

Audax-Columnistenprijs 1992

Prijswinnaar : H.J.A. Hofland

Bekroond werk : zijn columns in NRC Handelsblad onder eigen naam en onder het pseudoniem S. Montag

Geldbedrag : 15000 gulden

Details : de overige genomineerden waren: Hugo Brandt Corstius (1935), Emma Brunt (1943), Remco Campert (1929), Stephan Sanders (1961), Jan Vrijman (1925-1997)

Jury

John Jansen van Galen

Merel Laseur

Nelleke Noordervliet

Hugo Verdaasdonk

Gerrit-Jan Wolffensperger  (voorzitter)

[1] Al was het voor Clemens de tweede keer dat hij live op televisie zou zijn. Hij was er al een keer eerder om over zijn ‘Baanbrekende brieven’ uit 1989 te spreken.

Posted in Algemeen, Persoonlijk, Uncategorized | Tagged , , , , , , , , , , | 2 Comments

Hans

Komt een man binnengelopen. Er is iets met zijn voet. Hij glimlacht vriendelijk en kuiert met een mal, blauwkartonnen KLM-koffertje naar de vijfnaamlht2q5hqrgh1oosmeter brede lessenaar. Het was al eerder  september 1980 en nu is het dat weer. We zitten met ongelooflijk veel eerstejaarsstudenten rechten te wachten op wat er gaat gebeuren. De pot schaft ‘Burgerlijk recht’. Geen goed woord in 1980. Want wie wil er nou burgerlijk zijn? Niemand toch? Zeker niet op je 18de, zeker niet in 1980. Maar enfin. We waren er nou toch eenmaal en hadden die hele zooi boeken en wettenbundels en syllabi en wat er nog meer in die zowat zicht-versperrende papiervracht op onze klaptafels lag, mee naar hier gesleept, dus voor de draad er mee met dat verhaal.

‘Claudius’ werd er gefluisterd. ‘Het is net Claudius.’ (De Britse televisieserie I Claudius naar het boek van Graves was enorm populair op dat moment).

De blonde jongeman met de moeilijke voet daar beneden in de arena van de grote collegezaal lachte vriendelijk en zette bijna peinzend zijn duim onder zijn neus. Zijn twinkelogen spraken van een momentje binnenpret. Daar was geen aanleiding voor, want het was een ordeloze bende in de grote kille collegezaal en het gehoor maakte een kabaal van jewelste. Het wilde maar niet rustig worden – we gingen net het tweede academische kwartiertje in. Het scheen de  docent met zijn volle lippen en bolle wangen niet in het minst te deren. Waar zijn collega’s zure gezichten trokken, hees schreeuwend, vergeefse bevelen tot stilte en aandacht naar ons slingerden, klopten op de microfoon, sloegen op de lessenaar, of (dat was eigenlijk het leukst) hoofdschuddend rechtsomkeer maakten, leek deze man alleen maar plezier in de chaos van deze postpubersoep te scheppen. Zelfs de blaffende hond (zie Begin) deerde hem kennelijk niet. Met de rug naar de zaal klapte hij het blauwe koffertje open.images7IS66046

Ineens vulde een sonore stem, die verrassend ver droeg,  de zaal:

‘Het burgerlijk recht vergt uw aandacht!’

Zijn pretogen twinkelden weer en het werd een beetje stiller, vooral toen hij een enorme schaar uit het koffertje haalde. Niet zo’n gewoon papierschaartje maar een exemplaar van zeker veertig centimeter lang. ‘Aanschouwelijk onderwijs,’ bromde hij, ‘dat werkt al sinds de dagen dat Socrates over de Agora zwierf het best…’

Wat? Wat zegt ie?

Het werd al weer rumoeriger.

‘ALS ik dit…’ Plotsklaps katapulteerde de blonde docent zich naar de eerste rij, greep de paardenstaart van een tuttig blond corpsmeisje beet en zette de beide opengesperde benen van de enorme schaar er in. De zaal was in één klap stil. Verlamd van collectieve schrik.

ALS ik zou knippen….Wat voor daad zou ik dan naar burgerlijk recht plegen?!’

Het paardenstaartenmeisje keek angstig omhoog, waar nog steeds de sperrende bek van de schaar aan de aanzet van heur haar gaapte.

‘Wat zou dat dan zijn?’ herhaalde hij vervaarlijk zijn vraag. Zij van de paardenstaart schudde dat ze het niet wist en was kennelijk bang dat dat uitblijvende antwoord de korte route naar een bobkapsel zou worden.

Een on-recht-matige-daad,’ zei die net benoemde lector Hans Nieuwenhuis. Weer lachte hij schalks, vooral met zijn neus, zoals alleen hij dat kon.

images6GJCXX9KDie jungle van een collegezaal daar in Tilburg 1980 was in één keer gevloerd, lag aan zijn voeten – zijn piste voor het overdragen van het burgerlijk recht was gebaand. En toen nam hij ons mee naar het oude Rome, Tilburg-West, Poolse vorsten, via Aristoteles’ klippen van de moraal terug naar Seneca, om vervolgens via de Holterberg, Orestes en Salomon te wervelen naar de ringen van Dante en uiteindelijk te landen in 17de eeuwse Hollandse rechtbanken. Wie op het magische tapijt van Hans mocht aanmonsteren, die vloog Duizend-en-een-nacht-lang door eeuwen intellectuele geschiedenis, door de beste boeken ooit geschreven, langs de mooiste verhalen ooit. Soms vlogen we via de slaapkamer van imagesH4LYSO1QMarcel Proust, en de raadkamergesprekken van Huib Drion, wel eens langs een leerstuk of een ander stukje recht, maar de zoektocht was niet begonnen om de regels van het recht. Je werd langs de eregalerij van menselijke wijsheid getroond, en het vallen-en-opstaan van de menselijke beschaving, die zo kwetsbaar en toch zo wezenlijk is. En zo liet hij, Hans, zien hoe het bij dat streven naar ons hogere zelf soms lukt met wikken en wegen, en het ingewikkelde hinkelspel rond de boom van goed en kwaad werkelijk ‘recht’ te doen.

Hans liet ons door het verhaal over het recht, het verhaal van het recht zien. Dat heeft in zichzelf eeuwigheidswaarde, al zal ik de verteller zelf, die sinds vorige week niet meer onder ons is, blijvend missen.

Dag Hans.

naamdfhsdba DFbDFBDSFloos

 

Posted in Algemeen | Tagged | 3 Comments

Spijkerbroekenmisbruik

Spijkerbroekenmisbruik.

Posted in Uncategorized | Leave a comment

De nacht heeft duizend ogen

‘(…) de duisternis is een gericht, en de nacht een tweesnijdend zwaard’,

Marsman, De laatste nacht

 ipitchdarkmagesYMVDIH04

Aartsdonker, het donker waarin je geen hand voor ogen ziet. Oneindig zwart dat je zintuigen ontregelt, het soort duister dat bedriegt. Meer dan zwart om je heen, zonder onder boven voor of achter, naast of ver. Angstaanjagend diepdonker-donkerst waaruit zomaar, zonder waarschuwing, gevaren zich op je kunnen storten. Geluiden, geuren, niet meer te peilen. Alle veiligheidskleppen weg.

Zo donker kon het bij ons worden, helemaal achteraf, ver buiten de bebouwde kom op het platteland van Zundert. Laatste stop aan het einde van de wereld. Vooral in de winter. Inktzwart donker, duister nog aangezet door kou, zonder sterren of maanlicht. Waarom herinner ik me dat nog zo levendig bijna vijftig jaar later?

(Lees hier verder De nacht heeft duizend ogen)

 

Posted in Algemeen, Persoonlijk, Uncategorized | Tagged , , , , , , , , , , , , | Leave a comment

La débandade Française

Geen mens die tegenwoordig nog weet wat er in deze titel staat. Iets met Frans inderdaad. En ik mag eigenlijk niks zeggen, want al was ik op de middelbare school een kei in Frans, ik kan geen poot Frans meer spreken of schrijven. Komt natuurlijk omdat je het niet onderhoudt, en je onderhoudt het niet meer omdat het uit je omgeving verdwijnt. In imagesCAEKEJ0IEuropese politiek, in de wetenschap, in de wereld van populaire cultuur* is de Franse taal in rap tempo aan het verdwijnen. Een soort ordeloze aftocht van het Frans (zoiets betekent die titel – letterlijk: de ordeloze Franse aftocht). Dat vind ik op zich jammer, zeker ook vanwege die zes jaar moeite die ik er in stak. Het is een verarming. Soort van dan toch. Aan de andere kant is het ook de schuld van Frankrijk zelf dat niet meer dat  vanzelfsprekende gidsland is, dat ik kende in mijn jeugd. Dat hebben de Fransen grotendeels zelf over zichzelf afgeroepen. Door een fatale mix van plank-voor-de-kop-nationalisme, economisch autisme, en conservatieve gemakzucht, hangen de Franse economie, cultuur en taal nu in de touwen. Frankrijk weet niet beter te reageren op een snel veranderende wereld dan met taalwetten, protectiemaatregelen (om de concurrentie voor wijn, kaas en andere streekproducten te weren), en verkapte staatssteun en subsidies om verouderde industrie en sectoren, die al jaren geen kans imafrancegesmeer maken op de wereldmarkt, te stutten. En vooral door die stille obstructie van de financiële begrotingsafspraken in Europa (en zo valse hoop te wekken bij landen als Griekenland). Het zijn achterhoedegevechten. Geen land is in de recente geschiedenis zo snel zijn leidende positie kwijtgeraakt en geen land heeft in de recente geschiedenis zo slecht geluisterd naar treffende analyses van de Franse situatie noch naar de goede, dringende adviezen om te hervormen. Frankrijk begrijpt het niet, Frankrijk luistert niet. Misschien verstaat Frankrijk de boodschap inmiddels niet meer.

Bewijs:

* 1976: het francofiele jaar De populariteit van Frankrijk en het Frans bereikte in 1976 een na-oorlogs[1] hoogtepunt in Nederland. Minister-president, den Uyl, reed in een Citroën. En hij niet alleen. Een groot deel van de bevolking reed rond in uiterst hippe Franse auto’s (en dat ze snel roestten deerde niemand). We aten in bistrootjes,[2] kaanden stokbrood met Paturain en dronken rode wijn (meestal Caveau[3]) uit lompe flessen. We luchtten naar Franse parfum. Nederland trok in die zomer massaal naar Franse campings en nooit eerder in de na-oorlogse geschiedenis stonden zoveel Franse liedjes in de Nederlandse top 40. Elf maar liefst in 1976. Dat is meer dan 10% van alle Franse nummers die de afgelopen zestig jaar in de Top-40 stonden. 10% van dat totaal in één jaar (8,4% meer dan bij een gelijkmatige verdeling over de jaren het geval zou zijn geweest).

Was op 14 juli 1976[4] het Franse leger bij de Maas Nederland binnengemarcheerd dan zou niemand in Nederland, denk ik, ze hebben tegen gehouden.

Artiest Nummer hoogste notering top 40
Gerard Lenorman Ballade des gens heureux 2
Julien Clerc Venise 14
Kate & Anna McCarrigle Complainte pour Ste Catherine 17
Shake Tu sais je t’aime [5]
Michel Fugain Une belle histoire 21
Dalida J’attendrai 8
Catherine Ferry 1 2 3 5
Julien Clerc This melody 1
Eve Brenner Le matin sur la rivière 8
Manhattan Transfer Chanson d’amour[6] 5
Dave Du Côté De Chez Swann 9

imagesCAW10PZP En er kwamen ook nog eens drie nummers in de tipparade terecht (‘Quand un amour’ van Richard Cocciante, ‘Mes emmerdes’ van Charles Aznavour en ‘Avant de nous dire adieu’, Jeane Manson). Wat een jaar was dat! Met Joop Zoetemelk die tweede werd in de Tour de France (Nederlandse ritoverwinningen en de definitieve doorbraak van het Nederlandse wielrennen). En die een heerlijke, Frans aandoende zomer met een paar hittegolven.

Noten met triviale weetjes

[1] We vieren in 2014 200 jaar Nederlands Koninkrijk, maar in het Nederland van 1814-1815 was Frans de omgangstaal en waren Franse mode en cultuur bepalend. Tot juni 1830 bijvoorbeeld was het gebruik Frans te spreken in de Staten-Generaal. Een groot deel van de Handelingen is in het Frans.

[2] Lees voor het ontwikkelen van de eetcultuur in de jaren zeventig ook: http://www.wimvoermans.nl/pdf%20documenten/De%20Bistrot.pdf

[3] Caveau werd niet gebotteld in Frankrijk maar in Tilburg. Degene die het advies dat op de parafinekurk stond – ‘visitez nos caves’ – zou hebben opgevolgd, die was waarschijnlijk uitgekomen bij een paar aftandse loodsen op een industrieterrein in Tilburg-Noord.

[4] Het was een zwaarbewolkte dag met een paar spatten regen – ca. 19-20 graden C.

[5] Wel kort in de top 40 van 1976 – terug in 1978 – toen plaats 19.

[6] Niet helemaal Frans….

Posted in Algemeen, Persoonlijk | Tagged , , , , , , , , , , , , , , , | Leave a comment

Rocky Butz

Waaiweer, alleen met mijn gedachten. Op zulke momenten komt hij wel eens langs drijven: Rocky Butz. Kijk, alle mensen zijn dan misschien verschillend, maar er zijn er maar een paar echt anders. Bertus van Helvoirt, bijvoorbeeld. Wie? Precies: Rocky Butz.

Voor hij bij ons in huis kwam had hij even vastgezeten, tenminste, dat zei die zelf. In Vlissingen. Omdat hij een agent met een motorketting had geslagen toen die de motor waaraan Rocky op de stoeprand zat te sleutelen aan de kant wilde zetten. Onrechtvaardig, en daar kon hij niet tegen. Hoe lang dat nou weer precies geleden was wist hij zelf ook niet. En of hij nou daarvoor, of juist daarna in opvangtehuizen had gezeten. De ene keer wel, de andere keer weer niet. Tijd, gebeurtenissen en plaatsen, dat liep altijd door elkaar bij hem. Van een verhaal twintig versies, eenzelfde gebeurtenis op verschillende tijden, verleden en heden in en door elkaar. Zo was Bertus nou eenmaal.

untitelvisledOktober 1980, of daaromtrent, kwam hij bij ons in huis. In het achterhuis op de begane grond. Doordat we met 22 in dat huis woonden en er geen ordentelijk selectiesysteem was, was hij er zo maar ineens. In de duistere met marmer behangen gangen van de voormalige slagerij – nu studentenwoonkazerne, zij het nagenoeg zonder echte studenten – slenterde hij rond. Zelfs in deze grote, onoverzichtelijke bijenkamerkorf vol met de meest bizar uitgedoste punkers en mods sprong hij er uit. Bijna twee meter lang, blonde lange kuif en een Catwezelachtige vlassige puntbaard en strosnor. Tanig, met hele lange ledematen. Achttien jaar denk ik. Net zo oud als wij. Maar al was hij nog maar een week in huis, hij gedroeg zich alsof hij er al jaren woonde. Dat was zijn stieltje: stellige vaderlijkheid. De man die alles al had gezien en de wereld kende. Het overtuigde geen mens, maar het was prettig om naar zijn onsamenhangende levenswijsheden te luisteren.

Hans had meer aarzelingen dan ik denk ik. En Suus werd helemaal gek van deze onverwachte ‘but-hippie’ die ze ‘een bout vond’. ‘Straks zit het hier helemaal vol met die kutkabouters,’ vloekte ze. ‘Hij moet er uit.’ Zij had net de nieuwste plaat van Pil opstaan en toen had daarop die nieuwe beneden een plaat van Elvis opgezet, zodat zij niks meer horen kon. Ze trok aan haar kapotte rode nylons die maar nooit goed onder haar zwarte leren rok bleven zitten. Te groot gekocht, die tweedehandsnylons.

‘Scooter zegt dat ze die Butz in de Fabriekstraat wel kennen,’ vervolgde Suus opgewonden. ‘Een koekwous, zo uit de bak, jat al je spullen hoor….en hij betaalt ook geen huur!’ Dat laatste verontrustte Hans nog het meest, want we waren net aan het proberen de huurbaas zover te krijgen dat hij wat aan de riolering zou doen. Nu stroomde de drek van de plee op de eerste verdieping direct op de binnenplaats. Niet te doen. De verhuurder wilde daar – na lang soebatten – wel wat aan laten doen op voorwaarde dat de huur op tijd untigasrtledovergemaakt zou worden.

‘We moeten eens met Rocky gaan praten,’ vond Hans.’ En met dat ‘we’ was ik dan ook ineens onderdeel van de partij.

Al woonde hij er al weken, toch waren Hans en ik geloof ik de eersten van het hele huis die op zijn kamer kwamen. Hij was net wakker, Bertus. Met een ruk trok hij de deur open. Vriendelijke, een beetje verwarde ogen. ‘Kom binnen…Thee?’ Het was er binnen erg donker. De gordijnen waren dicht en er brandden alleen kaarsen en waxinelichtjes. Een beklemmende sfeer. ‘Silence of the Lambs’ gezien? Nou, zoiets. Penetrante cannabislucht en vette kaarswalm (honingwaskaarsen rook ik) vochten om voorrang. Toen onze ogen eenmaal aan het duister waren gewend (het was midden op de dag) – ja doe maar thee – zagen we pas al die beelden. Hoe had hij die allemaal naar binnengekregen? Waar je ook keek in de kamer van drie bij vier meter, de hele ruimte stond vol met Mariabeelden, een paar crucifixen en twee glimmende bustes van Elvis Presley.

Rocky zette ‘Are you lonesome tonight’ op.

‘Eeh..Bertus,’ begon Hans, ‘Je heet toch Bertus niet…?

‘Ze noemen me Rocky,’ zei Bertus, ‘Rocky Butz, maar je mag me noemen zoals je wil.’

‘Ja, uh Rocky. Eh, ja, wij waren benieuwd…Benieuwd te weten…’

‘Hoe het je bevalt?’ vulde ik snel aan, om niet al direct aan het mogelijk minder aangename gedeelte van het gesprek toe te komen.

uwelvisntitled‘Goed,’ zei Bertus…’Beetje krap eigenlijk. Komt er niet een grotere kamer vrij binnenkort?’

‘Nou ja, niet dat ik zo direct weet…,’ zei Hans een beetje overrompeld, ‘Uhh, maar mag ik eens vragen, hoe ben je eigenlijk aan deze kamer gekomen?’

‘Die stond leeg,’ zei Bertus terwijl hij een shaggie opstak, ‘dus ik dacht…’

‘Wie heeft jou gezegd dat die leeg stond?’ probeerde Hans.

‘Niemand,’ zei Rocky, (..) ‘O wacht nou komt het mooiste stuk. Hij zetten de versterker op vol en Presley scheurde met vervormde lange halen door de boxen (toegegeven, zelfs dan blijft de stem van de King in tact).

Hans ergerde zich.

‘Max,’ zei Rocky. ‘Die was ik in de Spoel en toen zijn we hier doorgezakt. En toen zag ik dat die kamer beneden leeg was.’

‘Max?? Maar die woont hier helemaal niet, die zit toch in dat kraakpand in de Tuinstraat?’

‘Ja,’ zei Rocky, ‘hoezo? Daar zat ik eerst ook, maar daar was geen plaats meer. Die kamer was veel te klein voor me en ik kon daar geen grotere krijgen…’

‘Ja, maar…’

‘Wat nou, ja maar…?’

‘Ja maar, dit is geen kraakpand….’

‘Ja maar, deze kamer nu wel…’

De macht van feiten, een kraakkamer in een huurpand. Als je er over nadacht zat er wel een soort logica in. Hans probeerde nog. Dat we moesten betalen omdat we anders met zijn allen konden fluiten naar de opknapbeurt van de riolering. Rocky zag het juist andersom. Misschien konden we allemaal stoppen met de huur totdat die riolering was gemaakt. Ook daar zat iets in natuurlijk. Hij had koekjes. Begon te vertellen over de King, die de grootste en de beste was. En dat hij vroeger zo gewelddadig was geweest, en in krakersrellen altijd tot de vaste kern van de knokploeg had behoord, maar dat dat nu allemaal, dankzij zijn diepere begrip van de boodschap van Presley, voorgoed tot het verleden behoorde. Een ander leven. Het was niet wat hij zei – want dat was eigenlijk maar moeilijk te volgen – maar wel hoe die het zei wat toch indruk op me maakte. Onsamenhangend, maar op een overtuigende manier.

Hans was minder ingenomen.

De tijd ging voort zoals die doet.

In januari 1981 woonde Rocky al weer bijna een kwart jaar bij ons. Hij was er niet veel, maar als hij er was, was hij zeer aanwezig. Op de een of andere wonderlijke manier kon hij prima overweg met ons bonte gezelschap puberpunkers en Deutsche Welle-specialisten die hij onophoudelijk probeerde te overtuigen van de superioriteit van Elvis Presley’s werk. Een maand of wat geleden had Rocky zich binnen de Presleykerk gevoegd in de rangen van de fans die niet langer geloofden dat The King dood was. Waar hij eerst nog vol had gehouden dat Elvis was vermoord in opdracht van het grootkapitaal, wist hij nu als feit te melden dat Elvis teruggetrokken leefde in Nevada. Binnenkort zou hij op messiaanse wijze weer opstaan. Enfin, huur betaalde hij – waarschijnlijk in afwachting van de jongste dag en wederopstanding van Elvis – nog steeds niet. Het was een raadsel wat hij met zijn uitkering deed van 1000 gulden per maand (verhoogd vanwege een vast adres nu). Zichtbaar was maar één kostenpost. De groeiende verzameling tatoeages aan de binnenkanten van zijn onderarmen. Links een levensgrote kleurige beeltenis van Elvis Presley, rechts een van de maagd Maria in devote aanbidding. Keer op keer herinnerde Hans hem aan zijn huurverplichting, want Rocky’s weigering te betalen raakte ons allemaal.

‘Je bent niet alleen op de wereld. We wonen hier samen in dit huis…’

Dat raakte een gevoelige snaar. Na een lange vergadersessie van de meeste bewoners van het huis, ging Rocky ergens eind januari 1981 door de knieën. Maar hij niet alleen. Het afgelopen jaar was onze woonkazerne aan de Gasthuisring sterk vervuild. Overal zooi, winkelwagentjes, lege flessen en vuilnis. Daarbij kwam nog dat het hele pand vol hing met de resten van een paar pallets gekleurd toiletpapier. Overal hingen in treurige guirlandes, lange slierten (binnen en buiten) pastelkleurig pleepapier dat was blijven hangen nadat we Albert hadden uitgezwaaid omdat hij zijn eerste jaar Kunstacademie, voor de tweede keer, niet zou halen. Dat wisten ze al in december. Het was een ongelooflijke smerige bende, het leek wel een vuilnisbelt. We moesten wat doen, we zouden wat doen en Bertus deed, tot ieders verrassing, mee. Twee dagen lang sjouwden we met afval en onbruikbaar spul totdat we genoeg ruimte hadden om de zaak eens te dweilen en alles tot aan de lambrisering onder te spuiten met dikke bleek. Het leek te helpen. Het vage pleegeurtje verdween en op de vleugels van dat succes werden er direct ferme afspraken gemaakt. Over het bijhouden van de wc’s, over het opruimen van de gangen en gezamenlijk eten. Dat zou de samenhang in het huis ten goede komen. Iedereen was er voor. Ook Rocky stemde in en – om zijn goede bedoelingen te demonstreren (hij stond plechtig op van tafel en reikte er vervolgens onder) presenteerde hij: ‘Hier…een spiksplinternieuwe t.v.’

We waren allemaal geroerd door het gebaar, al keek Suus even veelbetekenend naar Erik, die wat met zijn ogen rolde. Zal allemaal wel, maar Rocky liet toch maar zien dat hij in wezen gast was met een gouden hart.

Op 23 februari 1981 was het rotweer. Schielijk had ik mijn moeder al ’s morgens gebeld op die ene vaste telefoon midden in het huis. Om haar te feliciteren met haar verjaardag. Zachtjes pratend omdat ik niet wilde dat iedereen ons innige, zware Westbrabantse dialect zou horen. De deuren zwaaiden open en dicht en de huisbewoners druppelden als natte honden binnen. Met fiets en al aan de hand, waardoor de witte marmervloer die we zo geschrobd hadden weer als vanouds zwartgrijs van het vuil, slijk en de meuk kleurde. Hans, inmiddels een soort huisoudste tegen wil en dank geworden, wilde er wel iets van zeggen, maar liet het er bij zitten nadat hij de drie tot vier dubbele sporen zag. Voor een andere keer.

Om vijf uur schoven we aan tafel. Het was Rocky’s beurt om te koken en we waren benieuwd, want al die keren dat hij tot nu toe zelf zijn benen onder tafel had geschoven had hij afgegeven op de onverantwoordelijke manier waarop er werd gekookt. Of wij wel wisten wat de varkens die wij in onze Chili con carne hadden vermalen door hadden moeten maken? Dat uien eigenlijk levensgevaarlijke, kleine chemische bommen waren. Maar verantwoord eten was gewoon te duur in die tijd, als je er al zin in had. Door het regenachtige weer liet de lijst veel inschrijvers zien voor het avondmaal, maar toen we om half zes de keuken binnenliepen kwamen, werden we niet begroet door etensgeuren uit de achterliggende bijkeuken. Het stonk er naar bleekmiddel, nog steeds.

‘Hè net vandaag….dat ie er dan niet is.’ Suus, Erik, Tom en Ruudje van het achterhuis gromden. ‘Zullen we maar iets gaan halen?’

Ook Hans was nu binnen. ‘Ja, dit kan echt niet…!’ foeterde hij. ‘We moeten het toch eens over Rocky hebben. Dat kan zo niet doorgaan. Geen huur betalen, je afspraken niet nakomen. Herrie midden in de nacht.’

Ruudje, die het niet zo interesseerde zette de t.v., Rocky’s t.v., aan.

‘Ik denk dat we hem de wacht aan moeten zeggen.’ Suus en Erik keken elkaar fronsend aan. ‘Ik zie geen andere mogelijkheid,’ zette Hans zijn requisitoir kracht bij, ‘want hij moet wel een verdomd goeie reden hebben om ons zo te laten stikken met het eten.’

En toen ineens maakte Ruudje voor de t.v. stotende geluiden. Op de televisie was in zwart wit te zien hoe de ME met een politietank over een brandende krakersbarricade heenreed. Die barricade was opgericht door krakers in Nijmegen die zich heftig verzetten tegen de afbraak van woningen om plaats te maken voor een parkeergarage (de Piersonrellen). Er hingen slierten traangas en de opstandelingen vluchten weg voor de meppende ME-ers.

‘Een verdomd goede reden,’ vervolgde Hans, die niet meekeek.

‘Maar dat heeft ie!’, gilde Ruudje enthousiast.

En samen keken we naar dat onvergetelijke beeld waarop een eenzame, alleen achtergebleven tanige, gemaskerde kraker met een lange lat als een bezetene op de flanken van de politietank inhakt. Ja, we zagen het aan de onmiskenbare, kleurrijke Elvis-tatoeages op zijn binnenarmen, dat was niemand minder dan de onvergetelijke Rocky Butz.

imhsghwrgnanages untjsgmnwannaitled piersongarage 1untitled

Posted in Algemeen, Persoonlijk | Tagged , , , , , , , , , , , | Leave a comment